‘Gemaakt voor relaties’, dat is het jaarthema waar we dit jaar in onze gemeente mee werken. En ik raak er steeds meer van overtuigd dat relaties inderdaad de kern zijn waar ons hele leven om draait.
Allereerst omdat we als mens zo gemaakt zijn, dat we op God zouden lijken (naar zijn ‘evenbeeld’: Gen. 1:26-28). Dit op God lijken, gaat in mijn ogen vooral om het relationele aspect, omdat God in zichzelf relationeel is (‘laten wij mensen maken’). Ook maakte hij de mens ‘mannelijk en vrouwelijk’ en gaf ze de opdracht om ‘vruchtbaar en talrijk’ te zijn. Ons belangrijkste doel is dus om in relatie tot God en onze medemens te staan. Overigens niet geheel onbelangrijk: we krijgen ook de opdracht om de geschapen werkelijkheid (dieren, milieu, etc.) te beheren. Vaak is het ‘heersen over’ uitgelegd als een gebruiken – of misbruiken – ten behoeve van onszelf, maar door de relationele bril vraagt het juist om een verantwoorde en liefdevolle omgang met ‘alles wat adem heeft’ (Ps. 150:6).
Maar ook nadat er een breuk kwam in de relatie tussen God en de mens, mensen onderling en de rest van de schepping (Gen. 3), is dit relationele doel niet veranderd. We zien bijvoorbeeld in Gen. 4:1 dat Adam en Eva nog steeds vruchtbaar blijken. In Gen. 12:1-3 zien we dat God met een klein groepje mensen – waar later het volk Israël uit voortkomt – begint met een weg van herstel, wat uiteindelijk effect zal hebben op alle relaties in de schepping. Hij zegent Abraham om uiteindelijk alle volken te zegenen. Deze lijn van herstel vindt haar climax in Jezus Christus (Mat. 1:1-25). In Kol. 1:20 lezen we dat in hem de hele geschapen werkelijkheid wordt verzoend. Omdat het definitieve aanbreken van Gods nieuwe wereld (koninkrijk) nog op zich laat wachten (reeds/nog niet), zijn de gevolgen van deze verzoening nog beperkt zichtbaar. Wij mogen echter aansluiten bij de ‘dienst van verzoening’ in deze gebroken wereld (2 Kor. 5:18-20).
Als relaties daadwerkelijk het centrale uitgangspunt in Gods bedoeling met de schepping zijn, dan staat dat in een ambivalente verhouding tot de nadruk op een ‘persoonlijke relatie met God’, zoals we dat in evangelische kringen – waar ik mezelf toe reken – vaak benadrukken. In relatie tot God slaat het de spijker op zijn kop: we mogen inderdaad – door Christus – in een directe relatie tot God staan, daar hoeft geen dominee of priester in te bemiddelen. Onze individualistische invulling van ‘persoonlijke relatie’ laat echter zien, dat we vaak vergeten dat we ook deel uitmaken van een ‘familie’ van ‘broers en zussen’ met wie we ook in relatie staan. Bovendien staan we als kerk niet los van de mensen – ver weg en dichtbij – om ons heen, evenals de rest van de geschapen werkelijkheid.
Dat relaties niet altijd makkelijk zijn, dat weten we allemaal. U2 verwoordt het in ‘One’ heel kernachtig: ‘We’re one, but we’re not the same.’ Maar als relaties inderdaad het belangrijkste zijn, dan geeft dat ons de uitdaging om samen onze weg te vinden in dit leven.