‘Cogito ergo sum’ (ik denk, dus ik ben), schreef de Franse filosoof René Descartes een kleine 400 jaar geleden. Het werd het motto van de Verlichting: de emancipatie van de Westerse mens uit haar premoderne verleden, met alle positieve én negatieve gevolgen van dien… Eén van die gevolgen is dat het (steeds verder opgeklopte) optimisme over de capaciteiten van de moderne mens, leidde tot de catastrofes van de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Het bleek dat de mens niet alleen te definiëren is als weldenkend wezen, maar dat we ook geleid worden door driften. Bovendien kunnen we onze denkkracht kennelijk ook gebruiken om kwaadaardige systemen als de Holocaust in het leven te roepen.
Je zou kunnen stellen dat de Westerse mens van het tweede deel van de 20e eeuw en het begin van de 21e eeuw daardoor in een soort identiteitscrisis leeft. Dat blijkt ook uit de benamingen die deze periode krijgt: postmodernisme, post-christendom, (post-)secularisme, etc. Met het voorzetsel ‘post’ wordt aangegeven welke periode het opvolgt, maar hoe we onze periode moeten noemen, weten we niet (misschien is de geschiedenis nog niet ver genoeg gevorderd)…
Wat kenmerkt de laatmoderne mens en hoe probeert zij deze crisis te bezweren? Daarop zijn vele antwoorden mogelijk. Als ik kijk naar hoe ik mijn omgeving waarneem, dan merk ik dat ik dat vaak met een consumerend oog doe. Wat levert iets me op als ik het koop of eraan meedoe? Nieuwe aankopen leiden tot een (kortstondig) geluksgevoel en contacten met andere mensen zijn er vooral om mij iets op te leveren. Vriendschappen zijn een soort statussymbool geworden, af te meten aan het aantal vrienden op sociale media. Het gevaar ligt op de loer dat bezittingen, prestaties en status gaan definiëren wie we zijn: ‘ik heb, dus ik ben’.
Op dezelfde manier kunnen we ons als consumerend wezen op de ‘religieuze markt’ begeven: we sluiten ons aan bij een kerk die overeenkomt met onze wensen, interesses en theologische standpunten. Ik las laatst een artikeltje dat we de kerkdienst vaak beleven als een hyperkritische televisiekijker. Ik herken dat bij mezelf: ik kan heel moeilijk ‘gewoon’ in de dienst zitten, omdat ik overal iets van vind en omdat de meeste dingen in de dienst vanaf het podium gebeuren. De participatie vanuit de zaal is vaak beperkt, waardoor je vooral druk bent met consumeren en je een mening vormen over de kwaliteit van de dienst. Ook hier bestaat het gevaar dat je betrokkenheid bij een gemeente maar kortstondig iets oplevert, omdat al snel genoeg zal blijken welke tekortkomingen er allemaal in de gemeente zijn.
Wat me op basis van het bovenstaande wezenlijk lijkt, is dat we participerend in onze omgeving staan. Niet alleen: wat levert iets me op? Maar met elkaar in verbinding staan en samen zoeken naar het goede (de wil van Christus). De mens als relationeel wezen dus: iets dat wortelt in de liefde die we geven en ontvangen. Weten dat je ‘gekend bent’ (1 Kor. 13:12) door degene die ‘Ik ben’ heet (Ex. 3:14).